Het vijfenvijftigste verhaal

…”Op veler verzoek krijgen jullie vandaag ook de recepten uit mijn verhaal van gisteren”, zegt Willem. Hij gaat vandaag verder met zijn verhaal over Alfons en Joachim, de eerste is een wees en de tweede een zoon van een boer/herbergier.

“De winter was heel koud geweest, zo koud dat in het voorjaar duidelijk werd dat alle citroenbomen en wijnstokken kapot waren gevroren. Wat een pech, want nu kon Anna deze zomer niet meer schitteren op het jaarfeest met haar Citroenpudding van Mevrouw. De boer en tevens achteroom van Alfons besloot dat de wees vijf nieuwe jonge citroenboompjes moest gaan ophalen bij de gaard van zijn broer, vijf dagen lopen hier vandaan. Joachim werd op pad gestuurd om vijf nieuwe jonge wijnstokken op te halen bij zijn tante die een boerderij had op drie dagen lopen afstand.

Ze kregen allebei een grote rugzak met eten mee voor onderweg en om de planten in terug te vervoeren. Alfons vond de tocht een welkome afwisseling in zijn eentonige bestaan. Hij had er zin in en ging vrolijk op pad. Hij leek zo weggelopen uit het boek Knulp, van Herman Hesse. Vlak voordat hij de hoek om liep op weg naar het pad richting de heuvels, keek hij achterom en zag dat Anna hem uitzwaaide.

Joachim ging later die ochtend op pad. Hij had er niet veel zin in en probeerde zijn vertrek telkens uit te stellen. Toen hij eenmaal gereed was om te vertrekken vroeg hij zijn vader of hij toch niet een ezeltje mee mocht nemen zodat het beest de zware rugzak kon dragen. Zijn vader weigerde. “Je moet een ware vent worden’, zei hij tegen zijn zoon. Joachim vertrok teleurgesteld, zei zijn vader en moeder gedag en liep naar het pad. Zonder achterom te kijken.

De zoon hoefde niet zo ver te lopen als Alfons, maar hij was al bekaf na een halve dag lopen. Vermoeid klopte hij aan bij een boerderij. Een vrouw deed open. Vriendelijk wees ze hem de overdekte hooimijt. Daar mocht hij de nacht doorbrengen. Joachim had stil gehoopt dat hij eten zou krijgen van de boerin, maar dat gebeurde niet. Hij vulde zijn veldfles bij de pomp en at wat brood met spek uit zijn voorraad. Dit was wat hij de komende dagen zou eten. Nergens waar hij rust hield, werd hem iets aangeboden. Toen hij eenmaal bij zijn tante was, kreeg hij heerlijk te eten en een goed bed. De volgende dag vroeg ze honderduit over haar broer en haar schoonzus. Joachim gaf beleefd antwoord. Geen woord te veel of te weinig. Die middag gaf ze hem de wijnstokken. Hij vertrok later die dag nog zodat hij de eerste dertig kilometer voor de nacht kon afleggen.

Alfons had meer plezier in zij reis. Hij zong onderweg, haakte aan bij een groep marskramers en maakte grappen met landarbeiders op de velden. Alle avonden vond hij onderdak met bed. Na vijf dagen lopen kwam Alfons eindelijk aan bij de broer van zijn baas. Zijn stem was schor van het zingen en zijn voeten schraal van de vele kilometers lopen. Zodra hij het erf op kwam, blafte een hond hem tegemoet. Een man kwam op het geblaf af. Alfons vertelde over zijn baas en de pech die hij afgelopen winter had gehad. Alle citroenbomen kapotgevroren! De man geloofde hem niet. “Hoe weet ik dat jij een knecht van mijn broer bent?”, zei hij. “Iedereen kan hier met zo’n verhaal komen. Hoe moet ik jou geloven?” Alfons vertelde over de boerderij, de herberg, Joachim en de boer. Hij hoopte dat de broer tekenen van herkenning vertoonde, maar het leek er niet op. Pas toen Alfons zei dat er een keukenhulp was die Anna heette en over haar fameuze Citroenpudding van Mevrouw, lichtte de ogen van de boer op. “Citroenpudding, zeg je? Hoe smaakt die? Zuur? Zacht?” “Beide”, zei Alfons, die direct een plan had. “Weet u wat? Ik maak die pudding en als die hetzelfde smaakt als de pudding uit uw herinnering, dan weet u dat ik de waarheid spreek.” Dat vond de boer een goed plan. Alfons werd de keuken gewezen en ging aan de slag.

Na drie kwartier stond er een schaal geurende pudding in de kelder op te stijven. Die avond nam de boer een hap van de pudding. Hij bleef stil en nam nog een hap. Alfons keek steels vanonder zijn pet naar de boer. Hij hield zijn adem in. Toen verscheen er een grijns op het gezicht van de boer. “Ja, dit is de pudding van die keukenhulp. Ik geloof je. Morgen krijg je geen vijf maar tien van mijn mooiste citroenboompjes.” Die avond mocht Alfons bij de boer en zijn vrouw aan tafel zitten. Daarna kreeg hij een goede slaapplek bij de andere knechten.

De volgende ochtend had de boer nog een verrassing voor Alfons in petto. De boer wilde de citroenboompjes persoonlijk bij zijn broer afleveren en Alfons mocht meerijden met de paard en wagen. En zo gingen de mannen die dag op weg, de boer op de bok en Alfons zingend achterop de wagen tussen de citroenboompjes. Wie zijn talenten goed gebruikt, komt ver."...


Recepten uit dit verhaal

Citroenpudding van Mevrouw

Men neme: het sap van anderhalve citroen, halve lepel bloem, drie eieren (eiwit stijfkloppen), 1 kopje suiker, 1 kopje water, drie blaadjes gelatine.

Bloem aanmengen met eidooiers, water, suiker en dit even koken. Giet de citroensap erdoor. Meng de opgeloste gelatine er door. Laat het geheel even afkoelen en roer vervolgens het eiwit erdoor. Doe het over in een vorm doen. In koele ruimte laten opstijven.

Salieblaadjes met ansjovis

Men neme: een even aantal grote salieblaadjes, ansjovispasta (dit kun je in een tube kopen, maar je kunt het ook zelf maken: een paar ansjovisjes uit blik of glas pureren), twee eetlepels bloem, vier eetlepels water, olie.

Neem een blaadje, smeer er wat pasta op en druk een ander blaadje op de pasta. Zorg ervoor dat de pasta er niet tussenuit floept; maak een papje van bloem en water en doop het pakketje erin. Zet olie in een pannetje op het vuur en maak warm. Frituur de dubbele blaadjes met ansjovispasta een paar minuten in de olijfolie en klaar.

 Dit verhaal is geschreven door Ingrid Lutke Schipholt.


foto bloeiende citroenplant: eigen collectie

Reacties

Populaire posts van deze blog

Het zevenentwintigste verhaal

Het vierenzestigste verhaal

Het zevende verhaal