Het eenendertigste verhaal

...Daar zijn ze weer, de online vrienden. Iedereen is wat stil. Ze hoorden gisteren een oorlogsverhaal over een elfjarig kind. Hoe is dat? "Wij denken dat we het moeilijk hebben in deze tijd, maar waar hebben we het eigenlijk over?", zegt Sylvie. "We hoeven ons huis niet te verlaten, we hebben eten en drinken en we kunnen zeggen wat we willen." "Ja, nee, maar wij hebben het toch echt ook niet gemakkelijk", zegt Taco van rechtsonder het scherm. Er begint een discussie. Martijn heeft hier geen zin in. Hij stelt voor om zijn verhaal verder te vertellen en begint direct daarmee. Deel twee van de oorlogskroniek van Jaap Ruygrok:

"Op deze teleurstelling volgde al snel een nieuwe beproeving op zaterdag 23: het evacuatiebevel. De bewoners van Arnhem ten zuiden van het spoor kregen één dag de tijd om hun woning achter te laten; de mensen ten noorden van de spoorlijn moesten maandag de stad verlaten hebben. Dit bericht stuitte op onwil en ongeloof. Een eerste reactie was weigeren. Ze konden zich niet voorstellen hoe dat moest gaan, gezinnen met kinderen, ouden van dagen, mensen die ziek waren of ernstig verzwakt. En waarheen dan? Later bleek het bevel onontkoombaar, iedereen bereidde zich toch voor op vertrek. Het zou voor een paar dagen zijn, hooguit een week of twee. Wat moesten ze meenemen? Wat konden ze op de fiets kwijt? Hoe konden ze spullen achterlaten zodat inbrekers er geen vat op kregen. Tot Jaaps verwondering brak zijn vader de planken vloer in de kamer open. Moeder gaf hem weckflessen aan, ingemaakte groenten en fruit voor de winter, kleren, beddengoed, borden, bestek. Alles werd opgeborgen onder de vloer. Net op dat moment belde er een buurman aan uit de straat. Dat was ongemakkelijk, want die was bevriend met enkele Duitsers. ‘Je gaat dit toch niet verraden, hè?’, zei Jaaps vader nog. Wat zijn ouders beleefden, toen de fietsen klaarstonden voor vertrek, had Jaap niet opgemerkt, totdat hij zijn opwinding niet meer de baas was en vroeg: ‘Gáán we nou?!’ Hij zou de woedende reactie van zijn vader niet meer vergeten.

Ze vertrokken op de fiets, naar Schaarsbergen, naar kennissen. Ze waren niet de enigen. Files van fietsers met zware bepakking en mensen te voet kropen de helling op naar de Schelmseweg. Maar bovenaan bij de Kemperbergerweg werd gewaarschuwd: er komen bombardementen van de geallieerden. Wie wist dat van te voren? Of was het al begonnen? Achter Schaarsbergen lagen kazernes en het vliegveld bij Deelen, alles bezet door de Duitsers. Dus het was wel voorstelbaar. En goed mikken was moeilijk voor bommenwerpers, er zeilden er nogal eens af. Juist op die ochtend zou Schaarsbergen getroffen worden door bommen. ‘Omkeren,’riepen steeds meer mensen. ‘Terug,’ riep ook de vader van Jaap. Ze haastten zich terug naar huis.

...Het luchtalarm gilde...

Die nacht werd er hevig geschoten. Het luchtalarm gilde, ze doken de kelder in, een van de buren die langs liep, werd snel mee naar binnen geroepen. Zwaar geronk van de bommenwerpers, geblaf van de nabije FLAK, het luchtafweergeschut van de Duitsers, en het doffe geluid van de inslagen, niet heel ver weg, het donderend geraas van vallend puin. Kwam het door het lawaai of door de paniek en de schok over Schaarsbergen dat Jaap in die nacht echte angst ervoer?

De volgende dag zijn ze opnieuw vertrokken, als vluchtelingen nu, op de fiets, richting Apeldoorn. Over de Schelmseweg, langs het Burgers Dierenpark, naar de Apeldoornseweg. Tot nu toe had voor Jaap alle oorlogsgeweld bestaan uit lawaai, geronk van vliegtuigen en vrachtwagens, ontploffingen, meestal niet heel dichtbij. Nu kwam hij oog in oog met gevaar en geweld. Daar stonden tanks, hoge zware kolossen, en een jeep die volledig was uitgebrand. Ze zagen Duitsers rondrijden in Engelse jeeps, het bewijs dat het oorlogsgeweld de Duitsers niet had verslagen. Het gezin had maar één reactie op deze aanblik: wegwezen. Ze haastten zich over wegen en bospaden richting Apeldoorn. In die stad had het Rode Kruis snel een soort meldpunt ingericht en kregen de vluchtelingen een adres. Elke inwoner van Apeldoorn werd gevraagd mensen in huis op te nemen.

Die avond betrokken Jaap en zijn familie een bovenhuis in Apeldoorn. Maar binnen een week werd er gefluisterd dat er de volgende dag een razzia zou worden gehouden: De Duitsers wilden alle mannen en jongens die konden werken, meenemen voor de Arbeidsdienst. Ze stelden die mannen te werk om loopgraven te graven en verdedigingswerken aan te leggen langs de Rijn en vooral langs de IJssel. Ze meenden zeker dat de ontreddering van de geëvacueerden een mooie gelegenheid bood voor een overval, want hoe ontkom je daaraan in een onbekend gebied? De schrik sloeg Jaaps ouders om het hart. En samen met de familie van Eddie vluchtten ze verder, naar Elspeet en vandaar weer verder naar Garderen. Eerst vonden ze onderdak in een gymnastiekzaal, met zestig of tachtig mensen in rijen op een soort kampeerbedden. Later kregen ze een woning toegewezen, de chauffeurswoning op de Ullerberg, een buiten met bossen en velden. Zij huisden nu met hun achten in een kleine woning en zaten wel heel dicht op elkaar. De kinderen hadden het daar naar hun zin. De meisjes speelden samen en Eddie en Jaap waren het liefst de hele dag buiten om op ontdekkingstocht uit te gaan. Want er waren geruchten dat er Engelsen verstopt zaten in het bos. 

Toch konden ze daar zo niet blijven en Jaaps vader vond tegen december in Ermelo een andere woning, nu alleen voor het eigen gezin, een zomerhuisje bij een mevrouw. Een plek voor henzelf, ze waren er veilig. Maar ze stuitten wel op moeilijkheden. Er was geen verwarming. En het werd winter. Er was in het huisje geen keuken. Maar toen mevrouw ontdekte, dat ze huisvesting bood aan katholieken, werd alles ingewikkeld. Men kon toch niet van haar verwachten dat ze haar keuken zou kunnen delen met een katholieke vrouw? Tientallen jaren later zag Jaap het nog voor zich, hoe zijn moeder in de tuin onder de bomen op een petroleumbrandertje eten stond te koken, waarschijnlijk met een jas aan of een deken om de schouders geslagen. Het enige voedsel dat Jaap zich herinnert was knolraap, en daar was hij niet dol op, maar ze hadden onderdak, dachten ze. Tot de mevrouw hen niet langer kon herbergen. Zij was protestant, ze had klaargestaan toen de nood aan de man was, maar nu had ze haar plichten wel voldoende vervuld. Dus opnieuw werd het gezin opgejaagd.

Er moest een nieuwe woning gevonden worden. Maar ze waren vreemden in die buurt. En het protestants geloof was daar blijkbaar diep verankerd. Jaaps vader klopte aan bij de katholieke kerk in het dorp. Inderdaad had de priester een oplossing. Er stond een huis leeg omdat de bewoner als verzetsman had moeten onderduiken. Hij was chauffeur bij het Oad-busbedrijf, had ondergronds werk gedaan en moest zich nu voor de Duitsers schuil houden.
Dat is het huis waar ze hebben kunnen blijven tot aan de bevrijding. Tot de verzetsman weer te voorschijn kon komen. De winter was streng en duurde lang. Opnieuw waren er bossen om in op onderzoek uit te gaan. Natuurlijk waren er andere jongens in het dorp met wie Jaap wel optrok. Echte vriendschap werd dat echter niet. Als vreemdeling en als katholiek kon hij nooit echt ergens bij horen. De temperatuur steeg op den duur en de lente brak door in bomen en struiken."...

Dit verhaal is geschreven door Annemoon Gudde.


foto: Ed van Duijn/unsplash.com

Reacties

Populaire posts van deze blog

Het vijfenzestigste verhaal

Het vierenveertigste verhaal

Het negenenvijftigste verhaal