Het tiende verhaal
…Na weer een zonnige dag
komen onze vrienden een voor een online. Willem is weer als eerste, daarna volgt
Cath al snel. “Wat een trut, die Beatrice van dat verhaal van gisteren”, zegt
hij tegen Cath. “Irritant, en dan te bedenken dat die mensen niet alleen in een
verhaal leven, maar ook dat je ze in het echt tegen kan komen.” Cath beaamt dat,
al is zij met haar gedachten bezig met het verhaal van vandaag. Ze bedacht
vandaag tijdens haar wandeling met haar hond hoe de mensen uit Decamerone leefden
in tijden van een besmettelijke ziekte. Wat als de mensen uit Decamerone echt
hadden bestaan, hoe hadden zij dan geleefd? Wat zouden ze hebben gezegd of
gedaan? Als iedereen er is begint zij vandaag haar verhaal:
“De dames stonden achter in de Santa
Maria Novella met elkaar te kletsen. Het was altijd een mooi moment van de
week. Voor de rest van de tijd moesten ze vooral binnen blijven. Lauretta moest
lachen als ze haar vader hoorde klagen hoe ze nu aan huis gekluisterd waren. Ze
mocht het niet zeggen maar ze dacht: nu weet je eens hoe dat is. Soms keek ze
thuis uit het raam naar de oever van de rivier. Daar zag ze vaak een groepje vrouwen samen de was doen. Vaak zag ze hen
schaterlachen en dan vroeg ze zich af wat er gezegd was. Het gebeurde wel eens
dat ze allemaal lachen moesten en moeite hadden om zich nog op de was te
concentreren. Ze mocht zichzelf natuurlijk gelukkig prijzen dat ze niet in dat
milieu geboren was. Maar toch, af en toe keek ze naar die blote voeten in het
water, de bruin gebrande gezichten, de losse manier waarop ze met elkaar praten,
gecombineerd met de losse kleding, waarschijnlijk droegen ze niet eens aangesnoerde onderkleding. Af en toe wat
geflirt met de kerels die langskwamen met handkarren en straatverkopers. Ze
leken elkaar ook allemaal te kennen. Soms vroeg ze zich af of ze echt wel van de
bevoorrechte klasse was. En dan dacht ze weer aan het harde werk, de rauwe
handen van die vrouwen, de verwrongen gezichten, ongetwijfeld veroorzaakt door
de rugpijn met al die zware arbeid. Maar één ding was zeker, die vrouwen
lachten meer dan zij. Maar als ze in de kerk samen was met haar vriendinnen dan
was ze wel gelukkig; zij konden ook samen lachen maar er was gewoon te weinig gelegenheid
voor. Bovendien was de Santa Maria Novella in déze hete vermaledijde zomer één van de koelste plekken van Florence.
“En als ze ons al toestemming geven en
er moeten wat heren mee wie kunnen we dan voorstellen?” Nefi zei, “Pampi, jouw
broer kan toch wel mee? Die is toch net terug van zijn reis uit Avignon en
heeft wel wat rust nodig.” Meteen hadden ze allemaal een ingehouden lach op hun
gezicht. “Wat is er? “Oh, Nefi wil Panfilo mee hebben, wat een verrassing! “
zei Pampinea. “Het is gewoon een logische keuze, het is je broer, hij kan nu
weinig doen voor je vader en hij heeft zijn rust dubbel en dwars verdiend”. “En
misschien wil zijn vriend Cesare ook wel mee. “ zei Fiametta en keek Lauretta
betekenisvol aan. “Iets zegt me dat onze vaders het misschien niet zo’n goed
idee vinden om samen in de Villa te verblijven met een stel jonge kerels, zei Pampi”.
“Ik denk eerder dat ze een wat ouder heerschap mee willen hebben, of anders Don
Anselmo.” “ Alsjeblieft zeg, als we die oude prelaat bij ons hebben dan kun we het
wel vergeten met de lol,” zei Fiametta. ”Trouwens, die heeft het veel te druk
in déze tijd, met al die doden,” en ze sloeg meteen een kruisje. “Nou, Don
Anselmo zou het anders maar wát fijn vinden om de stad te verlaten, de zorg
voor de zieken en het zielenheil van de overledenen laat hij liever aan de Franciscanen
over, hij is als de dood voor besmetting.” “Weet je wat”, zei Lauretta, voordat onze
familie met het voorstel komt van Anselmo kunnen we ze een stap voor zijn en
zelf een priester voorstellen, en dan vragen we Don Mario.” “Dat is een goed
idee”, zei de wat stillere Filomena, “Don Mario kent Villa Schifanoia, hij is
een verwoed tuinier en vader vraagt hem af en toe om eens naar de tuin te komen
kijken, hij weet altijd precies welk middeltje je kunt gebruiken tegen bepaald ongedierte en hij kan dan tegelijkertijd de
druiven controleren.” “ Oh ja,” zei Fiametta, “en als hij eenmaal naar de
druiven gaat kijken, ha ha dan vergeet hij volledig de tijd en hebben wij het
rijk alleen.”
...'Ze vond het niet erg dat hij af en toe wat verzon'...
Eenmaal weer buiten dacht Lauretta na
over hoe ze het voorstel van haar vriendinnen thuis zou kunnen vertellen en hoe
ze haar ouders zou kunnen overtuigen om haar naar de Villa Schifanoia te laten gaan. Iedereen zou
proberen om Don Mario mee te vragen, want als er een priester bij was dan was
het toch allemaal heel stichtelijk? Don Mario was weliswaar een Olivetaner en
volgde de Benedictijnse regels, maar als je als 11-jarige in het klooster werd gedropt
wilde dat nog niet zeggen dat je een roeping had. Lauretta had catechismus bij
Don Mario gevolgd en had altijd het idee dat hij de catechese en dogma-lessen maar
wat afraffelde. Maar aan het eind van de verplichte lectuur vertelde Don Mario
zonder boek een verhaal uit het oude testament en dan hing iedereen aan zijn
lippen. Soms vroeg ze zich wel eens af of het allemaal echt in de bijbel stond,
er waren ook dingen bij die haar het schaamrood op de wangen brachten, verhalen
over dronken patriarchen, die halfnaakt voor hun tent lagen, verhalen over
bedrog zoals dat verhaal van Jakob die zo maar z’n oude blinde vader voorloog
om zijn zegening als eerstgeborene te krijgen terwijl z’n oudere broer met een
smoesje het bos was ingestuurd. Stel je
voor dat dàt in de bijbel stond. Net daarvóór hadden ze nog geleerd dat je niet
mocht liegen en al helemaal niet tegen je ouders, je moest respect hebben voor
je ouders. Maar ze vond het niet erg dat hij er af en toe wat bij verzon, het
waren prachtige verhalen en avonturen en ze had ze voor geen geld willen
missen. En het had haar gestimuleerd om zelf ook verhaaltjes te bedenken. Haar
vader had haar verteld dat ze van geluk mocht spreken dat ze in de stadstaat
Florence leefde, een staat waar zelfs de vrouwen leerden lezen en schrijven. Hij
vertelde haar dat dat bijna nergens voor kwam. Dat in andere steden zelfs de
burgers niet konden lezen en schrijven maar alleen maar de monniken en
priesters. Nou ze moest er niet aan denken. Ze mocht gebruik maken van de
bibliotheek van haar vader en ook al was het niet de bedoeling, ze las ook vaak
verhalen over ridders en de liefde en over reizen naar andere landen. En
gelukkig waren ze gewoon geschreven in de Toscaanse taal, want haar vader zei,
dat was vroeger wel anders, toen waren ze allemaal in het Latijn. Haar vader
had wel 55 boeken in zijn bibliotheek, allemaal gekopieerd door de Dominicaner
broeders. Sommige verhalen waren zo spannend dat ze haast niet kon wachtten om
weer verder te lezen. En maar goed ook dat vrouwen hier konden lezen en
schrijven want wie had anders hier het bedrijf gaande moeten houden als haar
vader maandenlang voor zaken in Avignon was. Alle correspondentie die er dan werd
onderhouden, een komen en gaan van brieven, dat werd allemaal door haar moeder
bestierd.
Ze vond dat haar moeder soms meer
zakelijk inzicht had dan haar vader. Dan wilde haar vader zich hals over kop in
een zakelijke overeenkomst storten en dan stopte haar moeder hem en zei: “Iacopo,
denk nou even na, als je nog even wacht dan kun je een betere prijs krijgen”. En
als haar vader dan even haar gedachtegang volgde dan zag hij daar opeens kansen
liggen die hij daarvoor over het hoofd had gezien. Of die keer dat haar vader
zich zat op te vreten, omdat hij wist dat er een kostbare lading wol uit
Engeland zou aankomen, een ware buitenkans, maar hij wist dat het niet lang zou
duren of ook zijn medehandelaren zouden lucht krijgen van deze lading en dan
zou het storm lopen. En terwijl hij zich daarover zat op te winden zei haar
moeder, weet je wat we doen, we geven de avond te voren een feest, we bedenken wel één of ander excuus. We besparen niet op
wijn of smakelijke gerechten, en we nodigen al je collega’s uit. “Hè!?” zei
haar vader, “hoe zou dat nou kunnen helpen?” Maar haar moeder had van de Villa
wat vaten wijn laten komen, en een speenvarken, kippen, parelhoenderen, alle
groente en fruit van het seizoen. Maar ze had haar vader op het hart gedrukt
niet te veel te drinken, zonder de indruk te wekken dat hij zich inhield. Om
middernacht werd er nog een nieuw vat aangebroken, het was al met al een dolle
avond geweest. Maar ‘s morgens bij het kraaien van de haan was haar vader opgestaan
en had op de mercato de koeriers uit Livorno opgewacht. Hij had de hand weten te leggen op de hele
partij terwijl zijn concurrenten hun roes aan het uitslapen waren. En sindsdien
was het familiemotto “per non dormire”. Het had hem een fortuintje opgebracht, eenmaal
geweven en geverfd.
Dus Don Mario leek haar een goede
keus. Hij was wat lichthartiger dan de andere priesters. Haar vader had hem
eens om advies gevraagd want een kennis had hem gevraagd peetvader te worden bij
de doop van hun zoontje. De familie was echter een Ghibellijnse familie en haar
vader wist niet goed of het wel gepast
zou zijn om het te accepteren. En aangezien Don Mario het sacrament zou voltrekken
had hij hem om raad gevraagd. Maar die had hem een beetje meewarig aangekeken
en had geantwoord: waar maak je je druk om, we voltrekken het ritueel en dan
gaan we bij hem eten. En je weet hoe de wijn is van die familie. Om niet te
spreken over hun peposo met de beste peper van de mercato vecchio. En
hij had hem zowaar een por gegeven met zijn elleboog. Don Mario was ook loyaal.
Want toen Don Mario óóit tijdens zijn les het verhaal vertelde van Kaïn en Abel
waarbij Kaïn zonder pardon Abel vermoordt met een kaakbeen van een ezel nota
bene, toen had Lauretta er uit geflapt, “en van die Kaïn stammen wij allemaal
af, nou dat begint al goed!” Ze herinnerde zich de geschokte gezichten van de
andere meisjes maar Don Mario was na een kleine stilte in lachen uitgebarsten en
hij had het voorval na afloop ook niet aan haar moeder verteld.
...'Die heilige Laura liet zich doodkoken'...
Één van de mooiste verhalen vond ze
echter het verhaal van Judith, eindelijk eens een vrouwelijke heldin. Zij had
het volk van Israël gered door Holofernes met een tentpin door het hoofd te
slaan. En ondanks dat de andere meisjes hun handen voor hun oren hadden
gehouden kreeg Lauretta er wel de rillingen van, maar uiteindelijk vond ze dit het
mooiste verhaal van allemaal. En haar vader vond dat geweldig want haar vader
was een patriot en Judith was net als David één van de symbolen van de
republiek Florence geworden, de ogenschijnlijke zwakke Judith die het net als
de kleine David opneemt tegen een veel grotere tegenstander. In haar vaders
ogen en in die van de gemeenteraad was dit een allegorie voor de kleine staat
van Florence tegenover het corrupte Rome en de pauselijk staat. Maar als hij
daar aan tafel over begon dan schudde haar moeder bedenkelijk het hoofd en
waarschuwde ze mijn vader om geen rare ideeën in het hoofd van Lauretta te
brengen, een meisje nog wel. “De paus kun je niet bekritiseren en bovendien bracht
hij met z’n leningen ook behoorlijk wat geld in het laatje van die fantastische
republiek van jou.” Maar als haar moeder opstond om het personeel te helpen in
de keuken kreeg ze een vette knipoog van haar vader. Toch kreeg ze van haar
ouders op haar naamdag een klein votiefstukje van haar heldin Judith, met het afgesneden hoofd
van Holofernes onder haar arm. Beter dan die heilige Laura die zichzelf als een
dom schaap laat doodkoken in een pot met teer of wat te denken van die duffe
Letitia, de naamheilige van haar moeder. De heilige Letitia, één van de duizend
volgelingen van de heilige Ursula ook al zo'n oersaaie brave maagd. Uiteindelijk
waren de duizend maagden allemaal onthoofd hetgeen bij Lauretta meer medelijden
opwekte voor de arme beul. Het votiefstukje was geschilderd door niemand minder
dan Ambrogio Lorenzetti, een gewaardeerde schilder uit Siena. Hij had zelfs
voor de stadsstaat Siena een fresco geschilderd in het Palazzo Pubblico, één
van de mooiste fresco’s die Lauretta ooit had gezien. Urenlang kon ze er naar
kijken. Helaas was ook Ambrogio die zomer omgekomen door de vreselijke zwarte
dood.
In de kerk was het kletspraatje met
haar vriendinnen zo onderhoudend geweest dat Lauretta bijna vergeten was dat de
verschrikkelijke pest heerste in haar stad. Cosetta moest haar er aan
herinneren het vellum voor haar mond te bevestigen, een puntzakje met kruiden
er in. Ze hadden het van de Dominicanerbroeders gekregen, door door de kruiden
te ademen werd de lucht gezuiverd en zou je niet besmet worden. Het waren
vooral eucalyptus bladeren, die konden de mal aria, slechte lucht,
zuiveren. Het was stil op straat maar ze hoorde wel meteen de bel van de dodenkar
en zij en Cosetta verlegden meteen hun koers naar huis. Cosetta’s dienstmeid
had haar begeleid naar de kerk. Ze hadden Cosetta overgenomen van de zusters
die haar “van de straat hadden gehaald”. Blijkbaar had Cosetta daarvoor niet
eens een huis gehad. Ze wist wel dat Cosetta m.ignota achter haar naam
had staan en Lauretta wist wat dat
betekende, madre ignota: haar moeder was onbekend. Cosetta was een vondeling. Soms werd ze door
de leveranciers gekscherend mignotta genoemd maar dat maakte de kokkin
heel erg boos en Cosetta verdrietig. Toen ze thuis kwamen legde de kokkin
meteen haar vinger op de mond. Ze vertelde Lauretta dat haar ouders helemaal
overstuur waren, een bevriende familie was getroffen door de pest, ze waren
allemaal gestorven maar de 12-jarige dochter werd nog verzorgd door de Franciscanen,
ze zou het waarschijnlijk redden maar… Lauretta schrok want ze kende het meisje
goed. Wat vreselijk, wat moest er nou van haar worden? En nu was het helemaal
uit den boze dat haar ouders haar naar het landhuis zouden laten gaan. ‘s Avonds
tijdens het eten was het stiller dan normaal. Toch besloot Lauretta om het te wagen, nee had ze, ja kon ze
krijgen. Toen ze het plan had verteld aan haar ouders keek haar vader haar
moeder aan en haar moeder gaf alleen een knik met haar hoofd. Haar vader stond
meteen op en zei, ik stuur meteen een bericht naar Don Mario en de anderen, als
iedereen akkoord is sturen we ze morgen nog naar Schifanoia. Lauretta was
helemaal verrast, ze had gedacht dat er weer ellenlang overlegd moest worden door
haar vader en moeder, met de nodige meningsverschillen en gekibbel.
Toen ze die avond in bed lag voelde ze
zich een beetje schuldig dat ze zo'n blij gevoel had, ondanks alles. Een
onverwachte vakantie… daar boven zal wel een briesje zijn, ze mocht daar hollen
door het gras, verkoeling zoeken onder de bomen, alle spelletjes die ze daar
hadden om de verveling te verdrijven. Overdag zou het wel heet zijn maar de
benedenverdieping bleef altijd koel met z’n dikke muren en kleine openingen. De
familie van Filomena had de muren zelfs laten beschilderen met bomen en planten
alsof het een tuin was. Maar ze moesten er wel de tijd doden want je kon niet
constant spelletjes doen. Opeens had Lauretta een idee. Ze kende ondertussen
zoveel verhalen en ze was goed in het vertellen. Allerlei verhalen speelden
door haar hoofd, de boeken van haar vader, al de verhalen uit de boeken die ze
vaak uitwisselden met vrienden en familie. En dan was daar Don Mario met zijn
vertelkunst. En ook haar vrienden hadden altijd wat te vertellen; ondeugende
verhalen van Fiametta, de enge verhalen van Panfilo, ze werd er helemaal
opgewonden en enthousiast van. Ze zou iedereen vragen om 7 verhalen te
vertellen, elke dag één per persoon en in 10 dagen tijd… nee, wacht,… één
verhaal per dag per persoon, als ze allemaal mee mochten zou dat resulteren in,
10 x 10…. 100 verhalen, 100 verhalen! Waauuw!”
Dit verhaal is geschreven door Anja de Vries. De schrijfster is kunsthistorica en gids in Toscane.
foto: kopie uit Decamerone van Giovanni Boccaccio
Reacties
Een reactie posten