Het twintigste verhaal
…Vandaag gaat Pim een verhaal vertellen. Voor
hij begint, wil hij het hebben over hun online samenkomsten. “Jullie weten toch
nog waar we het idee vandaan hebben om elkaar elke dag te ontmoeten?” Taco, die
de berichten in de appgroep sporadisch leest, antwoordt: “Nee, ineens was het
afgesproken.” Pim legt nog maar even uit dat ze in deze tijden van Het Virus
afleiding zoeken. Afleiding in de vorm van korte verhalen, net zoals in het
boek Decamerone. De raamvertelling uit de veertiende eeuw. “O, ja”, die kent Taco
nog wel. “Van die gast, ehhh, Boccaccio. Dat boek ging over die jongleu die de pest
wilden ontlopen en dat ze elkaar gingen vermaken met verhalen. He, dat is
grappig. Dat doen wij ook! Goed plan, zeg!”
Pim heeft voor vandaag een verhaal uit
Decamerone vertaald naar deze tijd. Niet één op één, want dat kun je niet maken
vandaag de dag. “Boccaccio zag de vrouwtjes als gewillige wezens. Daar wil ik
niet mee aankomen. Maar de plots waren wel sterk. Ons verhaal van vandaag anno
2020 is gebaseerd op het vijfde verhaal van de tweede dag”:
“Alfons zat goed in de slappe was. Dat kon je zo zien: hij
had een dikke auto voor de deur staan, een groot huis met een flinke lap grond
en een zeilbootje in de jachthaven. Zijn kleding was altijd van de beste merken
en om zijn pols droeg hij een minimalistisch horloge van Deens design. Alfons zat
in zaken en het ging voorspoedig. Hij investeerde in digitale gegevens.
Hij woonde in een mooi rustig dorp, vlakbij Nijmegen. Hij ging
op zakenreis, naar een symposium over digitale gegevens in San Francisco,
Amerika. Alfons logeerde in het Golden Bay Frisco Resort. Hier logeerden veel
congresgangers, al was hun symposium een resort verderop.
In de lounge verzamelden zich collega’s bij de ontvangstbalie.
Evenals veel andere congresgangers, kreeg Alfons een congres-badge met zwarte
letters op een goudkleurige achtergrond. Hij had geen moeite om contact te
leggen met collega’s en al snel volgde er een geanimeerd gesprek. Hij vertelde
dat hij tweeënhalf miljoen investeerde in digitale gegevens. En dat hij nog
eens zoveel weg wilde zetten.
De vrouw loopt terug naar de informatiebalie van het
symposium en gaat verder met haar werk. Dan komt de serveerster bij haar staan.
Ze kennen elkaar van de bus naar hun dorp. ‘Zo, zoen jij tegenwoordig de
deelnemers?’, zegt ze lachend. De informatrice lacht terug. ‘Ja, deze wel. Ik
ken hem. Het is een Nederlander. Ik was vroeger zijn nanny. Ze woonden bij het
water en zijn ouders waren fabriekseigenaren.’ De serveerster probeert zo onopvallend
mogelijk nog meer informatie uit haar te krijgen. En dat lukt aardig. De
informatrice praat honderduit over het gezin waar hij uit komt. Ze vertelt dat hij
nog twee zussen heeft en een broer. En dat er nog een zus geweest schijnt te
zijn, maar daar weet ze het fijne niet van.
...'Waar kennen we elkaar toch van?'...
Die avond dineren de symposiumdeelnemers in hun eigen
hotel. Na afloop komt Alfons de serveerster, inmiddels in vrijetijdskleding,
tegen in de tuin van zijn hotel. Hij herkent haar niet als zij hem aanspreekt.
Ze doet zich voorkomen als hotelgast. ‘Hé, Alfons’, roept ze uit. ‘Wat geweldig
om je weer te zien! Hoe is het met je?’ Alfons is verbaasd en stamelt: ‘Ja, eh,
goed, ja. Eh, hoezo? Eh, kennen wij elkaar?’ ‘Ja, joh! Zeker wel’, zegt ze. ‘En,
hoe is je congres? Het is mooi hier, hè? Ga je mee wat drinken?’ Alfons laat
zich overdonderen door de spraakwaterval van deze knappe vrouw. Hij heeft al
het nodige op en wil deze avond wel met deze dame verder doorbrengen.
Ze gaan op het terras zitten en bestellen een drankje. Het
maanlicht schijnt over de baai. Een lauw briesje waait door de palmboom naast
hun. ‘Maar waar kennen we elkaar toch van?’, vraagt Alfons. De serveerster-in-vrije-tijd
slaat haar ogen neer en kijkt Alfons daarna aan. Er glinstert een traan onder haar
rechteroog. ‘We zijn familie’, zegt ze. Alfons kijkt haar niet begrijpend aan. ‘Ik
ben je zusje’. Hij kan even niks zeggen. Zijn zusje? Nee, dat kan niet. Zijn
zusje had bruin haar, een licht getinte huid en was vrij fors. Tegenover hem zit een slanke
blondine met een lichte huid. ‘Ik ben het echt’, zegt ze. ‘Hoe kan ik
anders weten van de brand in het botenhuis en dat oma op haar sterfbed vloekte?’
De hele avond vraagt Alfons haar uit en zij geeft hem telkens de juiste informatie.
Ze drinken allebei flink. Gin-tonics en daarna bourbons. Daarin lijken ze op
elkaar.
Tegen twee uur ’s nachts vraagt de ober of zij hun laatste
drankje willen bestellen. Dat doen ze en een half uur later strompelen ze het
terras af. ‘In welke kamer logeer je?’, vraagt Alfons. Ze weet het niet meer. Alfons
besluit dat zijn zusje bij hem op de kamer mag slapen. Hij de bank, zij het
bed. Hij hangt zijn kleren over de stoel bij het raam. Het pasje blijft in het
borstzakje zitten. ’s Nachts moet hij heel nodig plassen en gaat naar de
badkamer, bloot. Terwijl hij zijn straal met veel kabaal in de pot richt, gaat
het licht uit. Iemand slaat de deur van zijn hotelkamer dicht. Hij ziet geen
hand voor ogen. ‘Heye, joehoe, hay’, roept hij, maar niemand reageert. Hij is
te dronken om verdere actie te ondernemen zakt op de badmat ineen en valt in
slaap met een handdoek over zich heen.
Ineens floept het licht in de badkamer aan. Dan gerammel. ‘Hey,
yesss, hey’, kreunt hij. ‘Open the door, please’. Na een minuut of tien, het
kunnen er ook twintig zijn geweest, gaat de deur van de badkamer open. Vier
ogen van twee schoonmaaksters kijken hem aan. Ze vragen wat er gebeurd is. ‘It’s
OK’, zegt hij. ‘You can go, please’.
Wanneer hij weer alleen is, loopt hij de kamer in. Het grote
bed is leeg. De stoel bij het raam ook. Nergens is zijn pasje te vinden. Alfons
begint te lachen. ‘Zo! Die heeft pech. Nep-zusje weg, neppasje weg. Mijn geld op
de bank staat er nog ech.’…
Dit verhaal is geschreven door Ingrid Lutke Schipholt.
foto: Bundo Kim/unsplash.com
Reacties
Een reactie posten