Het eenentwintigste verhaal



…Op één na is iedereen weer online. ‘Zo, fijn dat jullie er bijna allemaal zijn’, zegt Thomas op zijn bekende formele manier. ‘We hebben gisteren het verhaal van Pim gehoord. Of was het Boccaccio? Ik heb het oude verhaal er op nageslagen en las dat het verhaal eigenlijk nog doorgaat. Daarom wil ik vandaag een verhaal vertellen waarin het tweede deel is verwerkt.’ Iedereen is nieuwsgierig. ‘Kom maar op’, zegt Pim. Maar voordat Thomas begint, wil hij het nog even hebben over een nieuwe voortrekker. Morgen begint de derde week van hun onlineproject. ‘Ik wil de beurt doorgeven aan Sylvie. Heb je daar tijd voor?’ Dat heeft ze en dan begint Thomas aan zijn verhaal:

“Er is een Sint Bovariaan overleden, zeg het voort. Zo ging de boodschapper rond in het stadje waar Karel van Ensbriek zijn hele leven had gewoond. De traditie waarbij een boodschapper rondgaat wanneer er iets belangrijks over het Gilde van Sint Bovarius is te melden, stamt uit een ver verleden. Pas vijftien jaar geleden bliezen Karel en zijn tien leeftijdgenoten het Gilde nieuw leven in. En daarmee kwam er ook een boodschapper. Het Gilde van Sint Bovarius had vroeger echt bestaan. De mannen van het Gilde hadden de stad ook echt verdedigd. Maar in de achttiende eeuw ging de club roemloos ten onder.

Totdat Karel en zijn vrienden in actie kwamen. Karel werd Gildeheer, de belangrijkste man van het stel. Het ambt van Gildeheer was echt iets voor Karel. Bij elk evenement in de stad was hij betrokken, al was het de vraag ter meerdere eer en glorie van wie. Bij de heroprichting van Sint Bovarius lieten ze niet zilveren maar gouden gildenpenningen en andere versierselen maken. Het pronkstuk was een gouden gilde-ring met een grote saffier. Die was voor Karel.

En nu is Karel er niet meer. Vandaag is hij met veel uiterlijk vertoon ten grave gedragen. Hij ligt in een extra grote kist zodat zijn vaandel en alle toebehoren van een Gildeheer mee kunnen. De deken-schrijver die namens het Gilde het woord voert, spreekt lovende woorden. ‘Zijn overlijden is een aderlating’, zegt hij. Twaalf gildeleden laten zijn kist neer onder toeziend oog van honderden mensen. In de kist liggen de stoffelijke resten van Karel en zijn gilde-ring met grote saffier.

 ...Je kunt hem op tien meter afstand al ruiken...

Het is weer rustig op het kerkhof. Iedereen is weg. Vertrapte narcissen liggen kris-kras in het bloembed. Het gras naast de graven probeert zich weer te herstellen. Het graf van Karel de Gildeheer is bedekt met bloemstukken. De gilde-linten met ‘Vaarwel onze Gildeheer’ wapperen in de wind. Het wordt donker, de straatlantaarns gaan aan.

Iets verderop, net buiten de hekken van het kerkhof, staan drie mannen om een sjofel uitziende sloeber heen. Je kunt hem vanaf tien meter afstand al ruiken, waardoor hij zijn naam -Job- eer aan doet. Hij vertelt een onsamenhangend verhaal. ‘Ik heb niks meer’, zegt hij. ‘Alles weg. Geen geld. Nee, ik heb geen geld. Horen jullie dat? Je kunt me niks meer afnemen, want ik heb niks meer. Ze heeft alles meegenomen.’

‘Maar zou je weer wat willen hebben, dan?’, vraagt de langste van de drie, terwijl hij naar de punt van het mes in zijn handen kijkt. Job knikt. ‘Dan hebben we een klusje voor je’, zegt de middelste. ‘Vandaag is Karel begraven. Hij heeft zijn dure ring meegenomen in het graf. Als jij die voor ons eruit haalt, delen we de buit.’ Erg veel zin heeft Job niet, maar hij heeft geen keus. Het is donker, hij heeft geen geld, geen onderdak, geen fatsoenlijke kleren en hij stinkt. Dus, ja, hij doet het maar.

Met zijn vieren gaan ze naar het graf van Karel. Ze nemen de bloemen weg en graven het verse zand af tot ze bij de kist zijn. De langste man maakt het deksel van de kist open en zet de afdekplaat opzij. Job klimt omlaag en gaat de kist in. Dan horen ze andere mensen in de verte aan komen. De drie mannen leggen het deksel op de kist en gaan er van door. Nu ligt Job bij dode Karel in de kist. Hij weet niet wie er meer stinkt.
Het geluid van pratende mensen wordt minder en sterft weg. Job grijpt alle spullen die hij van waarde acht en duwt snel het deksel open. Als hij uit de kist wil stappen, herinnert hij zich de ring. Snel pakt hij de gouden ring met saffier van Karels vinger en stapt uit de kist, klimt omhoog, sluit de plaat, duwt zand in het gat en zet het op een rennen. Hij rent door en door tot hij de stad bijna uit is. Halverwege de weg naar de rivier staat het hotel waaruit hij drie dagen geleden was vertrokken. Toen had hij zijn geld en kleren nog. Het is inmiddels vroeg in de ochtend als Job zich in het hotel meldt. Daar wachten twee nerveuze medewerkers hem op. Ze hadden hem gemist en waren hem gaan zoeken. Toen Job zijn avontuur aan de twee had verteld, gaf de oudste van de twee hem de goede raad, zo snel mogelijk uit deze regio te vertrekken. En zo geschiedde." ...

Dit verhaal is geschreven door Ingrid Lutke Schipholt.

Foto: Kuromi Lu/unsplash.com

Reacties

Populaire posts van deze blog

Het zevenentwintigste verhaal

Het vierenzestigste verhaal

Het zevende verhaal