Het zevenendertigste verhaal


...Alle vrienden zijn er weer. De omslag van warm en zonnig naar koud en nat weer is vanavond talk of the town. Taco, die van duidelijkheid houdt en immer recht voor zijn raap is, vindt dat er te veel getut wordt. "Loes we zijn benieuwd naar Ans". Ze begint aan het derde en laatste deel van haar verhaal over Ans.

"Ans piekerde zich suf wat ze met het lijk moest doen. De grond in de tuin was stijf bevroren, dus ze kon het ver­geten om hem daar te begraven. Boven­dien bood de tuin geen enkele bescher­ming tegen nieuwsgierige blikken meer. De bomen en de schutting waren alle­maal in de allesbrander verdwenen. Ze kreeg een ingeving, de grond in de kruipruimte van het huis was vast niet zo hard bevroren als de grond buiten. Haar veronderstelling klopte. Kees vond zijn laatste rustplaats onder het huis. De enige getuige was het meisje maar die had door haar onderduikerva­ringen wel geleerd om haar mond te houden. Nadat ze de badkamer uitge­sopt had was er geen spoor van de moord meer te vinden. Het leven ging door.

Eindelijk waren ze daar, in het voorjaar van '45: de Geallieerden. De Amster­dammers hadden er lang op moeten wachten. Ans was door het dolle. Gre­tig nam ze de voedselpakketten aan die uitgedeeld werden. Eerlijk verdeelde ze alles onder de onderduikers en de kin­deren. Het was een gigantische hoeveel­heid voedsel. Ans ging op het stenen muurtje zitten wat de scheiding vormde tussen haar tuin en die van de buren. Ze begon met de reep chocola, ze propte hem naar binnen. Haastig maakte ze het blikje Cornedbeef open, met haar ving­ers graaide ze in het blikje en zwolg de inhoud naar binnen. Razendsnel maakte ze het flesje Coca-Cola open en dronk de zoete, borrelende inhoud in een paar seconden op. Het pakje sigaretten wat ze had gekregen intrigeerde haar mate­loos. Ze had nog nooit gerookt maar dit was het moment daarvoor. Ze stak de ene sigaret na de andere op en als een volleerd kettingrookster zoog ze de rook naar haar longen.

Natuurlijk ging het mis, na een paar minuten lag ze kotsend tussen de klim­op. Haar maag, tijdens de laatste oor­logsmaanden slechts gewend aan dunne soepjes en stukjes brood, kon de over­weldigende hoeveelheid voedsel niet aan.

De bevrijdingsfeesten waren in volle gang en Ans vierde ze van harte mee. In haar bed waren alle nationaliteiten sol­daten geweest. Een gespierde Cana­dees, een romantische Fransman, een koele Brit, een jonge Amerikaan en zelfs een Rus. De communicatie mocht dan misschien niet zo vlotten, Ans praatte behalve haar moerstaal en Duits geen woord over de grens, maar de taal der liefde was universeel. Het kon niet mis­sen, ze liep syfilis op. Dankzij een pe­nicilinekuurtje was ze er binnen een paar weken af.

Natuurlijk moest er weer brood op de plank komen. Ans probeerde tientallen baantjes uit, maar niets beviel haar echt. Ze was koffiejuffrouw op een advoca­tenkantoor, maar door haar plat Amster­damse accent werd ze binnen een paar dagen ontslagen. Ze werkte als kamer­juffrouw in een hotel, ze stond achter de bar van een café maar ze schonk zichzelf meer in dan de klanten, en ze werkte als toiletjuffrouw.

Een nieuw leven begon toen ze ge­vraagd werd om als bewaakster in een kamp voor geïnterneerde NSB’ers te komen werken. Ze vervulde de baan met verve, als een strenge maar recht­vaardige bewaarster trad ze op. De landverraders die er zaten moesten be­recht worden. Ze keek op de oude, vie­ze mannetjes neer. Ze gaf ze hun eten maar weigerde om met ze te praten. Ze herinnerde zich het leed wat haar on­derduikers was aangedaan maar al te goed.

...Fouter kon eigenlijk niet...

Op een dag, tijdens haar ronde zag ze dat er een nieuwe gevangene was geko­men. Het was een jongen van een jaar of 22 en Ans voelde vlinders in haar buik opkomen. Het was ook wel een hele mooie jongen. Ze raakte met hem in gesprek. Hij had een echt oorlogsver­leden, hij was vrijwillig lid geweest van de Nederlandse SS, hij was betrokken geweest bij de oprichting van Het Zwarte Front van Arnold Meijer en hij was lid geweest van de NSNAP (*) , de Nederlandse tak van Hitlers partij. Fou­ter kon eigenlijk niet. Er wachtte hem een jarenlange gevangenisstraf en mis­schien wel de doodstraf. Ze wist dat hij heel slecht geweest was maar als ze hem zag werd haar verstand op nul ge­zet. Ze kreeg medelijden met hem, als ze hem als een ellendig hoopje in zijn cel zag zitten.

Ze begon dingen voor hem mee te ne­men, ze bakte cake voor hem, nam cho­cola en sigaretten mee. Op een onbe­waakt ogenblik bedreef ze de liefde met hem. Dat gebeurde steeds vaker, ze merkte dat hij daar verschrikkelijk van op knapte. Het deed haar ook goed. Op een dag vroeg hij haar of ze zijn ouders wilde opzoeken en zeggen dat het goed met hem ging. Natuurlijk deed ze dat, ze deed immers alles voor hem.

Zijn ouders woonden in een klein ver­vallen huisje in Lunteren. Het waren oude, verkreukelde mensen. Ze werd hartelijk ontvangen. De ouders verontschuldigden zich dui­zendmaal voor het gedrag van hun zoon. Zelf hadden ze nooit wat met zijn keuzes te maken willen hebben.

Ze waren in hart en nieren socialisten, ze luisterden trouw naar de VARA
radio en lazen Het Volk. Ze waren arm en hun zoon dacht dat hij door andere politieke denkbeelden rijkdom kon ver­garen. Het gesprek werd steeds emotio­neler, Ans voelde een diepe sympathie voor de mensen.

Opeens begon de vrouw te huilen. Ans legde een arm om haar heen. “Het is geen slechte jongen”, snotterde ze he­vig. “Hij is echt heel lief en gevoelig maar hij heeft veel meegemaakt. Ik zal u eerlijk zeggen dat wij zijn echte ou­ders niet zijn. Ik heb een ongeluk gehad en daardoor kon ik geen kinderen krij­gen. We hebben hem uit een kinderte­huis gehaald.”

“Ja”, begon de man zich met het ge­sprek te bemoeien, “er zijn een hoop slechte mensen in deze wereld me­vrouw. U moet weten, hij is te vonde­ling gelegd toen hij nog een baby’tje was. Zo een hummeltje, helemaal alleen in een grote rieten mand.”

“Het weeshuis in Amsterdam vertelde dat zijn moeder een jong hoertje was die niet in staat was om voor hem te zorgen. Ze heeft een briefje op zijn trui­tje gespeld met zijn naam erop, Jantje. U begrijpt dat we hem een nieuwe start wilden geven en daarom hebben we hem Erwin genoemd.”

Ans voelde haar maag in elkaar krim­pen, het bloed kleurde haar wangen dieprood en het zweet stroomde in straaltjes over haar gezicht. “Eh, in welk jaar heeft u Erwin gevonden?”, vroeg ze tactvol.

“In 1921, Erwin is geboren op 10 juni 1921 geboren, dat stond tenminste op het papiertje dat in zijn wiegje is gevon­den. Ik zal het even pakken dan kunt u het zien, ik heb ook nog foto's van toen Erwin klein was.” De vrouw liep naar de kast en pakte een aantal foto-albums. Ans voelde haar hart in haar keel klop­pen, een naar krampachtig gevoel strek­te zich uit tot in haar linkerarm.

“Hier heeft u de albums, het briefje van zijn moeder zit op de eerste pagina ge­plakt.” Toen Ans het album opensloeg, zag ze het meteen, dat was haar hand­schrift. En sterke kramp verhinderde dat haar hart zich opnieuw samentrok."

 Dit verhaal is geschreven door Menno Goosen.

Foto: Danny G/unsplash.com

Reacties