Het eenenvijftigste verhaal


…”Nou, wat een schoolkamp!”, zegt Peter zodra hij online komt over het verhaal van gisteren. Hella moest er wel om lachen. De meningen van de online vrienden blijken nogal verdeeld. Daarom stelt Erik, de voortrekker van deze week, voor om aan het verhaal van vandaag te beginnen. Petra is aan de beurt:

“Pressillah! Roomie! Jeden! Keffin!” Dinie moet drie keer roepen voordat haar eerste telg tevoorschijn komt. Priscilla loopt met felroze en gele plastic kettingen om haar hals naar de voordeur die op een kiertje staat. Een broertje en zusje volgen al snel. Als laatste loopt Kevin de hoek om, op weg naar zijn avondeten. Vooraan op zijn kortgeschoren hoofd prijkt eenzaam een blonde kuif.

Toen ik op het Ravenplantsoen kwam wonen, wist ik dat het een hechte volksbuurt was. Hier kon ik een mooi gerenoveerde benedenwoning huren voor niet te veel geld. Ik wilde per se in deze stad wonen. De stad had mij geadopteerd en ik de stad. Ik was gevallen voor haar groene parken, kabbelende beekjes die richting het centrum meanderden en natuurlijk voor de oergezellige cafeetjes rond de vele pleintjes in het hart. De stad was mij goed gezind. Ik vond er mijn eerste zelfstandige woonruimte, een unicum, want zelfs een studio in het formaat van een bezemkast was al verhuurd voordat het op de markt kwam. Vrienden waren er snel gemaakt en werk vinden was in zijn geheel geen probleem.

Vanuit mijn raam kijk ik naar het huis van Dinie aan de overkant van het plantsoen. Het is laat in de middag en ik drink mijn laatste kop thee van vandaag. De zon begint langzaamaan te zakken. Haar stralen reiken tot de witte muur achter mij. Ik verschijn erop als een zwarte vlek. Kevin is nog maar net binnen of er klinken ruziënde stemmen uit het keukenraam. “Ik sèg toch da je niet moet-awe-anwa-en-anpst…” Dinie is druk bezig met opvoeden. Alleen. Haar man komt en gaat wanneer het hem uitkomt. Dinie heeft dus eigenlijk altijd ‘de kinderen’. De telefoon gaat. Ik loop naar de keuken waar het geluid vandaan komt.

Er is werk aan de winkel. Ik moet weg. Het zal wel laat in de avond zijn wanneer ik terug ben. Gauw sluit ik de ramen, de achterdeur, gris ik mijn tas van de sofa en verdwijn door de voordeur naar buiten. Gelukkig staat de auto voor de deur geparkeerd. Even de routeplanner aanzetten en ik rij weg.

...de motormuizen zijn gaan slapen...


Er heerst een vredige rust over het plantsoen als ik mijn auto pal voor mijn huis terugzet. Een late vogel laat nog wat van zich horen. In de verte scheuren twee motoren over de weg. Het is nacht waardoor ze menen vrij baan te hebben.

Nu is het stil. Zelfs de motormuizen zijn gaan slapen. Ineens klinkt er een hard, bonkend gestommel boven mij. Het lijkt alsof er een zwaar metalen voorwerp valt. Voetstappen stampen op het platte slaapkamerdak. Ik grijp naar mijn telefoon; ik wil de bovenburen opbellen en hen waarschuwen. Nee, ik moet lawaai maken. Boeven, want natuurlijk zijn het boeven, houden niet van lawaai. Nee, licht. Ik moet licht maken, want ze houden ook niet van licht. Er mag geen tijd verloren gaan. Ik ren naar de achterdeur en knip het lichtknopje van de tuinverlichting aan. Dan is het stil. Voorzichtig kijk ik omhoog naar het platte dak van de slaapkamer. Daar, bovenaan de regenpijp zie ik twee schoenen en daarboven een paar ogen waarboven een eenzame blonde kuif prijkt.

“Zo, Kevin! Ben jij het weer, jongen?”, roept een agent vanaf het dakterras drie woningen verderop. Een krachtige lichtbundel schijnt op de puber. “Kom d’r maar af, geveltoerist junior! Dan mag je met ons mee. Je pa zit al in de wagen.”

Dit verhaal is geschreven door Ingrid Lutke Schipholt.



Foto: Kristijan Arsov
  

Reacties

Populaire posts van deze blog

Het zevenentwintigste verhaal

Het vierenzestigste verhaal

Het zevende verhaal