Het dertigste verhaal

...Plop, plok, plok. Onze vrienden zijn er weer. De stroomstoring van gisteren is voorbij. Marian hoort wel iedereen maar heeft nog moeite met de camera en de instellingen. "Ik hoor jullie maar zie jullie niet. Joehoe, zetten jullie die camera's eens open!" "Wij zien elkaar behalve jou", zegt Martijn. "Wacht, ik ga wel even met je zoomen, dan leg ik uit wat je moet doen." De vriendenclub maakt het ondertussen gezellig met wat te drinken en te eten. Dan komt Marian online en daar verschijnt het gezicht van Martijn. Gelukt! Martijn neemt het woord: "Ik ga jullie het verhaal van Jaap Ruygrok vertellen. Hij was elf in de oorlog en, nou ja, ik ga het jullie vertellen. Morgen en overmorgen deel twee en drie."

"De straten zijn nog dezelfde. Vanaf de Zypendaalseweg  loopt  de Van Ruisdaelstraat omhoog  tot aan de kruising, waarna hij in vals plat verder gaat. Op de hoek met de sterk afdalende Hobbemastraat ligt een huis waar om het venster op de benedenverdieping een krans van lichtere baksteen te zien is als je erop let. Weinig anders herinnert nog aan de schade die in de jaren 1944-’45 is toegebracht aan het huis. De huizen in de straat liggen inmiddels goed onderhouden en welvarend in hun tuinen. Je kunt in zo’n straat geboren zijn en volledig onkundig blijven van de ontwrichtende omstandigheden die eerdere bewoners hebben doorstaan en achter zich gelaten. Nu kun je overlevenden nog vragen wat zij zich herinneren. Maar kun je mensen die zich er in loop van hun leven vooral overheen hebben willen zetten, vragen om er nog eens naar terug te keren? Ik had de buitenkans te worden vergast op de lotgevallen van een man van wie ik als kind moeder en zus gekend heb als buren,  en die als elf-, twaalfjarige jongen de gevolgen van de Slag om Arnhem en de evacuatie meemaakte. Ik herinner me een klinkerstraat, lang voor de asfaltering. De stoepen waren onverhard, bedekt met steengruis. De kopse klinkers als stoeprand. Was dat in ’44 ook al zo?

Arnhem, half september 1944. Het leek rustig in de straten. Sporadisch autoverkeer, fietsen waarvan de banden waren verdwenen. Ruime huizen, zo’n tien jaar daarvoor gebouwd. Er woonden gezinnen, hier en daar woonden NSB-ers en enkele huizen in de straten rondom waren door Duitsers waren opgeëist, waarbij de bewoners waren weggestuurd. Vier jaar duurde de bezetting al. De controle was voelbaar in de afgedwongen stilte van de avondklok en de voedseldistributie door middel van karig toebemeten bonnen. Wat merkten kinderen van de oorlog en van het nijpende verlangen naar bevrijding? De kinderen gingen naar school. Ze speelden wat met vriendjes dichtbij huis. Hun vaders werkten, hun moeders zorgden voor het gezin en het eten en waren verder meestal thuis. Gekookte kool, koolsoep, en als er aardappelen waren, koolstamppot. Wie elf is en al aardig lang, heeft altijd trek.

Hoe leefde men in een bezette stad? Rijen voor de winkels. Beperkte voorraden. Er waren gaarkeukens waar men in een pannetje eten opgeschept kon krijgen. Een centrale bakkerij behield toestemming om brood te bakken. Dat betekende lange wandelingen of fietstochten om eten bij elkaar te krijgen. Op hun beurt wachtende mensen, zwijgzaam, want overal konden verklikkers zijn. Op de klank van militaire laarzen in de straat versteende men. Men wilde niet gezien worden. Rennen was af te raden, dat riep controles op. Jaap Ruygrok, elf jaar, kwam niet in de binnenstad,  behalve de enkele keren dat hij er met zijn vader was geweest. Was hij zich bewust van de vorderingen van de geallieerde troepen in Frankrijk en België? Werd dat besproken met de kinderen?

Op 3 september was Brussel bevrijd. Op Dolle dinsdag, 5 september ‘44, hadden grote aantallen Duitsers en NSB’ers de vlucht ingezet. Voertuigen werden op de weg in beslag genomen, om zoveel mogelijk mee te kunnen nemen naar Duitsland. Dat had bij de bevolking de koorts voor de bevrijding hevig aangewakkerd, maar die was voor een deel ook weer afgenomen. De burgers  wachtten gespannen. Op 14 september was Maastricht bevrijd. Men hield zijn adem in. De Duitsers waren nerveus. Wie had er nog een radio? Hoe kwam het nieuws onder de mensen? Op 15 september in de nacht werd door het verzet een spoorbrug gesaboteerd. Het viaduct bij de Schaapsdrift was met springstof flink beschadigd, waardoor het treinspoor richting Duitsland tijdelijk onbruikbaar was. In de Arnhemse Courant van 16 september stond het bericht. De daders werden gesommeerd om zich te melden, voor zondag 17 september om 12 uur. Anders volgden er represailles. Wie gaven de geruchten door? Wie had een krant? Elke straat telde NSB’ers. Deelden de kinderen in die spanning? Oorlog hing altijd in de lucht, want er waren talloze geboden en verboden, steeds weer nieuwe. Volwassenen waren voortdurend op hun hoede. De moeders hielden hun kinderen liever binnen. Oorlog was voor kinderen vooral een ander woord voor saaiheid.

...de vrienden haalden allerlei kattenkwaad uit...

Jaap herinnert zich dat hij na school en op zaterdagmiddag met zijn vriend zijn vriend Eddie buiten speelde. Eddie woonde verderop in de Van Ruisdaelstraat. Ze kwamen elkaar vaak tegen op de braakliggende heuvel op de hoek met Nicolaas Maasstraat. Daar haalden ze allerlei kattenkwaad uit, de term die hij terugkijkend gebruikt voor hun onderzoek en spel.

De 17e september was een zonnige zondag. De kerk begon om tien uur. Om 9 uur klonk luchtalarm, maar er was geen vliegtuig te zien of te horen. Na 20 minuten was het voorbij. Ze gingen naar de kerk op de volgende heuvel. Werd er ook daar gepreekt over psalm 91, vertrouwen op God wanneer je in gevaar dreigde te komen? De dienst duurde niet lang. De Heilig Hartkerk stroomde leeg. De mensen gingen vanaf de kruising  in alle richtingen huiswaarts. Onderweg naar huis,  de Rembrandtlaan af en even later de Hobbemastraat omhoog, werden ze overvallen door een nieuw luchtalarm. Ze haastten zich naar binnen, ze moesten de kelder in.

Een diep geronk dreunde boven de daken. De lucht was opeens bevolkt. Ze hoorden vliegtuigen passeren in de verte, eerder dan ze ze zagen, steeds twee achter elkaar: een ronkend toestel voorop, een zweeftoestel erachter. Later kwamen parachutes in de verte naar beneden, zwarte stippen, soldaten, ook spullen? Waren het Engelsen? Amerikanen? Was dit het begin van de bevrijding?

Vader en zoon renden de trappen op naar de zolder. Vanuit het zolderraam hadden ze zicht op het noordwesten. Het luchtafweergeschut dat de Duitsers een paar blokken verder, in de Weissenbruchstraat, hadden opgesteld, hoorden ze blaffen. Er werd geschoten op de vliegtuigen en op de parachutes. Ontelbare vliegtuigen, het ging maar door. Zijn zusje kwam boven. Van beneden klonk de stem van zijn moeder, bezorgd, ze was bang voor brand, voor slachtoffers. Maar tegelijk was deze aanblik een enorme sensatie. Ze kwamen, de geallieerden bezetten de lucht! Een steekvlam van hoop en verwachting.  

Nieuws was er niet, geen radio, geen krant. Wat ze te weten kwamen, waren geruchten: In de binnenstad werd gebombardeerd en hevig geschoten en waarschijnlijk bij de brug. Hadden de Britten de brug bereikt? Ze hoorden schoten en inslagen. Er waren rookwolken te zien die opstegen uit het zuidoosten, uit het centrum van de stad. Brand, waar zijn moeder zo bang voor was. Een veld van zwarte rook tekende zich af boven de huizen.
Er waren landingen gaande, er werd ook achter de bossen in het noordwesten hevig gevochten. Op het gezicht van zijn vader zag hij hoop, hoop op bevrijding. Misschien wist hij meer. Maar Jaap had geleerd dat hij niet hoefde vragen. Dat was bezetting: wat je zei of liet merken, kon gevaar opleveren. Wie niets weet, kan niets verraden. Hij herinnerde zich ook nog die Koninginnedag, 31 augustus, waarop ze binnenshuis de Nederlandse vlag hadden uitgehangen. En hoe die NSB-er buurman uit de Paulus Potterstraat bij hen had aangebeld om te zeggen dat hij dat door de ramen gezien had en dat het verstandig zou zijn om de boel maar snel in te pakken. Zijn ouders hadden de vlag snel opgeborgen.

Gevechten tussen de Engelsen en de Duitsers, dagenlang, beschietingen, luchtalarm, vliegtuigen boven de bossen, luchtafweergeschut. Ze moesten telkens weer de kelder in, tot het alarm werd afgeblazen. De bevolking hield de adem in. Aan het eind van de straat, over de Zypendaalseweg liep een grauwe stroom mensen met zwaarbepakte fietsen en kinderwagens. Dat waren mensen uit de binnenstad, op zoek naar onderdak. Daar was het haast geen leven meer geweest. Ook bij hem thuis waren gevolgen te merken. Af en toe was er geen stroom. De waterleiding stagneerde. De spanning bleef. En tenslotte kwamen er geruchten die iedereen de adem benamen: geen overwinning. De Duitsers waren niet verslagen"....

Dit verhaal is geschreven door Annemoon Gudde.

foto: Robbert Nusman

Reacties

Populaire posts van deze blog

Het vierenveertigste verhaal

Het vijfenzestigste verhaal

Het zevenenveertigste verhaal