Het vierde verhaal

De appgroep heeft gisteren nog lang gepraat over het verhaal van het kind en de boerenkool. Iedereen bleek wel een oom Antoine te hebben, zo’n oom die gekke dingen tegen kinderen zegt. Roepen dat ze grasstamppot gaan eten, bijvoorbeeld, waardoor de kinderen van afschuw gaan gillen.

Vandaag heeft Roy het even helemaal gehad met kinderen in het algemeen. Hij woont in een flat van 80 vierkante meter met twee pubers; één van dertien en één van vijftien jaar oud. Niks is leuk en de coronamaatregelen zijn stom. “Ik ben vanmiddag maar gaan hardlopen”, zegt Roy tegen zijn beeldscherm. Elf begripvolle gezichten in vierkante kadertjes knikken hem toe. “In het park raakte ik aan de praat met een man. We zaten op het bankje bij de vijver.” “Anderhalve meter!”, roepen de inmiddels dertien gezichten Roy toe. “Ja, we zaten ruim anderhalve meter van elkaar. Die man, hij had een intrigerend verhaal. Ik zal het jullie navertellen.”


“Drie jaar geleden ben ik erachter gekomen dat ik transgender ben”, zei de man. “Dat was voor mijzelf en mensen om mij heen nogal een gedoetje geweest, maar ik zal je de details besparen. Ik had in ieder geval besloten om aan die ervaring een positieve draai te geven: ik ging namens het COC voorlichtingen geven op middelbare scholen. Zo kon ik aan jonge mensen (maar eigenlijk vooral aan mezelf) laten zien dat transgender zijn de normaalste zaak van de wereld is. Maar, ik moest daarvoor natuurlijk wel eerst een training volgen. Opgelucht had ik me ingeschreven. Ik moest mezelf immers gaan wapenen tegen alle valse pubers die ik spoedig onder ogen zou komen. Iedereen snapt wel dat pubers doodeng zijn. Ze zijn te jong om de gevolgen van hun acties te begrijpen, maar oud genoeg om je hart te doorboren met gemene opmerkingen. Ik zag de horrorscenario’s al voor me. Nee, het was zonneklaar dat ik gedrild moest worden als een regenboog-soldaat die op het punt staat ten strijde te trekken in naam van de emancipatie. Bovendien, laten we wel wezen, als ik iemand tegenkom die van mening is dat transgenders niet bestaan, dan ben ik wel de laatste persoon op aarde om diegene van het tegendeel te overtuigen. Ik? Ik durf niet eens te vragen of iemand even de pindakaas wil doorgeven.

Zo gezegd, zo gedaan. Op een zomerse zaterdag vertrok ik dus naar Zwolle met Annemiek en Linde, die ook net nieuw gerekruteerd waren. Ze droegen allebei een bloesje met bloemetjes en Linde droeg een zwarte hoed. De lucht was fris en hemelsblauw. We kwamen terecht in een enigszins bedompt zaaltje in een wijkcentrum. De trainers en andere cursisten zaten al op ons te wachten: een paar mensen uit Groningen, een paar uit Enschede, een paar uit West-Brabant, en wij. We zaten in een kring, de sfeer was luchtig als slagroom. De trainer lachte ons toe.  “Fijn dat jullie er zijn.”

We kregen de opdracht om in kleine groepjes ons coming out verhaal te oefenen. De trainers gaven ons de tip om een ‘Aristotelisch narratief kader’ te gebruiken. De powerpoint presentatie gaf overzichtelijk weer hoe de opbouw van je verhaal eruit moet zien. Ten eerste beschrijf je: De Worsteling. Vervolgens: je Coming Out (oftewel, het moment dat je uit de kast komt). En ten slotte eindig je op een positieve noot met: Nirvana. Eerst worstel je, dan kom je boven en kom je uit de kast, en daarna is alles goed. Wat er Aristotelisch aan was durfde ik niet te vragen. Ik dacht erover hoe raar het eigenlijk is om je leven te beschrijven als een verhaal met een begin, een midden en een einde. Zo voelt mijn leven helemaal niet. Mijn leven voelt meer alsof al die dingen altijd tegelijk aan het gebeuren zijn. Iedere dag worstel ik met van alles en nog wat; regelmatig kom ik uit de kast (bijvoorbeeld tijdens een gesprekje met het kassameisje van de Lidl); en iedere dag heb ik ook genoeg gelukkige momenten. Ik kon toch niet helemaal aan het gevoel ontsnappen dat we bij elkaar waren gekomen om een geniepige strategie te plotten om ‘empathie op te wekken’ bij ‘de hetero’s’. Alsof we mensen met koekjes naar onze kant moeten lokken. Plotseling keken de drie anderen mij aan. Ik was aan de beurt. Ik deelde met het gezelschap hoe mijn transitie voor mij geweest was. Er viel een stilte nadat ik mijn verhaal had verteld. Er werd instemmend geknikt. Het narratieve kader was blijkbaar goed tot zijn recht gekomen. Een mevrouw met een grote bos grijs haar zei zelfs dat ze onder de indruk was. Jan, een andere cursist, leek echter niet bepaald onder de indruk. Jan is een 40-jarige ‘echte’ ondernemer uit West-Brabant. Hij heeft een grote kaak, draagt een knalroze shirt, en heeft het steeds over ‘potenrammers’.
“Met alle respect hoor,” zei hij, “maar de Marokkanen krijg je in ieder geval never nooit over de streep. Dat zit niet in hun cultuur.”
Heel respectvol vond ik het niet, maar ik wist niet wat ik moest zeggen. In tegenstelling tot Linde, die naast mij zat. Zij pikte het niet. Ze zei op heldere toon dat ze zich ongemakkelijk voelde bij zulke generalisaties en vroeg of hij dat niet meer wilde doen. “Nou ja,” gromde Jan, “zo is het wel gewoon, hoor.”

...'Ik kon dit niet laten gaan'...

Na de lunch bekeken we samen een filmpje waarin wordt uitgelegd wat het verschil is tussen gender en seksualiteit. Er kwam weerwoord van de beste vriend van Jan, Geert. Geert is rond de 60 jaar, draagt een grote bril, en heeft twee adoptiekinderen met zijn man. Het filmpje maakte hem woedend.
“Die hele LHBTABC..., weet ik veel, al die letters, daar maak je alles alleen maar onnodig ingewikkeld mee,” brieste hij. “Je probeert die kinderen veel te veel door de strot te douwen. Geen wonder dat je dan in mekaar getrimd wordt. Dan vraag je er toch zelf om? Ik noem het hele zooitje gewoon ‘homo’s’ en daar laat ik het bij.”
Even was ik van mijn stuk en wist ik niet wat te zeggen. Geert keek geïrriteerd mijn kant op. Maar ik kon dit niet laten gaan.
“Als jij geen zin hebt om uit te leggen wat transgender betekent, dan moet je dat vooral niet doen,” zei ik. “Prima. Maar zoals je begrijpt zal ik dat in de klas wel moeten doen, omdat ik dat zelf nou eenmaal ben.” Ik haalde adem. Hij maakte een schamperend geluid.
“En ik mag zeker ook niet zeggen dat jij er zo een bent die omgebouwd is?”
“Nee, inderdaad”, pareerde ik, “zie ik er soms uit als een dakkapel?”

Ten slotte gingen we aan de slag met het oefenen van groepsgesprekken. Ik moest de groep leiden en de andere cursisten speelden gezamenlijk een vmbo-2-klas na. Meteen begonnen ze al door elkaar heen te roepen.
“Mannen worden toch gewoon geboren met een piemel?!” vroeg een “jongen” met een overdreven stem.
“Nee hoor,” zei ik, “Ik ben namelijk een man zonder piemel.”
“Oh. Maar hoe weet je dan dat je een man bent?”, vroeg hij.
“Dat weet ik gewoon. Hoe weet jij zelf zo zeker dat je een man bent?”
“Uhm…”, het kind keek vertwijfeld.
Jan leek geërgerd.
“Sorry hoor,” zuchtte hij vermoeid, “maar als ik met carnaval een pruik opzet dan ben ik toch ook niet gelijk een vrouw?” Ik wist niet zeker of hij nog probeerde te acteren of niet. Ik schraapte al mijn geduld bij elkaar.
“Dat je een man of een vrouw bent komt niet ergens door,” legde ik uit. “Het komt niet omdat je tijdens carnaval een pruik opdoet of omdat je ouders je op een bepaalde manier hebben opgevoed. Je bent gewoon wat je van binnen voelt.” Ik keek hem aan. En als bij een wonder werd Jan, voor het eerst die dag, stil. De trainer gaf me een compliment voor mijn heldere uitleg.

Aan het einde van de dag sloten we af met een evaluatie. Wat hadden we ervan geleerd? Geert zei dat het erg was tegengevallen, en dat hij spijt had dat hij had deelgenomen. Hij had bovendien überhaupt niks met het COC, zei hij.
“Het COC heeft er zelf voor gezorgd dat ‘homo’ tegenwoordig een heel normaal scheldwoord is.” Niemand beaamde dit. Ik vroeg aan hem wat hij dan kwam doen op deze training als hij niet achter het COC stond.
“Tja. Ik dacht dat ik misschien wel wat had kunnen leren.” Hij klonk teleurgesteld.
Jan en Geert verlieten het zaaltje en begonnen hun tocht terug naar West-Brabant. Met een paar andere cursisten dronken we na afloop een biertje. Toen we eenmaal in de trein terug zaten lachten we opgelucht. Annemiek zuchtte.
“Je zal ze maar in de klas voor je neus krijgen.”

Sinds ik deze training heb gevolgd heb ik met veel plezier allerlei soorten scholen bezocht, van praktijkscholen tot MBO’s en van basisscholen tot gymnasia. In bijna iedere klas word ik met respect behandeld. Overal waar ik kom zijn de kinderen beleefd, geduldig en niet bang om vragen te stellen. Vaak krijgen we zelfs applaus. Ik heb inmiddels meer dan duizend leerlingen toegesproken, maar ik ben nooit iemand tegengekomen die zo grof en onbeleefd waren als mijn voorgenoemde mede-voorlichters. Een betere training had ik volgens mij niet kunnen krijgen." ...

Dit verhaal is geschreven door Charly de Vrei.


person showing his hands with assorted-color inside room
foto: Chris Johnson/unsplash.com

Na het verhaal van de bijzondere ontboezeming die de onbekende man op de bank in het park deed, praatte de groep na over transgender zijn. Liselotte snapt niet wat het is of hoe het voelt. “Dat zou misschien kunnen kloppen, omdat jij die gedachten, gevoelens niet hebt”, zegt Roy. “Deal er maar mee dat mensen transgender kunnen zijn.”


En dan nu de vraag wie er morgen het verhaal mag doen. Liselotte werpt zich op…



Reacties

  1. Esther Schmitt7 april 2020 om 00:10

    Wat een bijzonder en indrukwekkend verhaal. Mooi geschreven.

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten

Populaire posts van deze blog

Het vierenveertigste verhaal

Het vijfenzestigste verhaal

Het zevenenveertigste verhaal